Prijsverantwoording bij overheidsopdrachten

Niet-cijfermatige gegevens voor totaalprijzen en louter cijfermatige gegevens voor eenheidsprijzen?

Bij het onderzoek van de prijsverantwoording voor de totaalprijs kunnen ook niet-cijfermatige gegevens een prijsverantwoording uitmaken. Aldus kan de aanbesteder wettig steunen op het feit dat de gekozen inschrijver (i) marktleider is en een hoge omzet heeft, (ii) werkt met onderaannemers en leveranciers waarmee de aanbesteder zelf goede ervaringen heeft, (iii) een ruime vakkennis heeft opgedaan, bijvoorbeeld door zijn ervaring met grote infrastructuurwerken, en zijn werven goed blijkt op te volgen. Dit blijkt uit een arrest van de Raad van State van 6 april 2023 (nr. 256.228 tussen de nv Sportinfrabouw en Stad Brugge in een UDN-procedure) dat we in dit artikel bespreken. In hetzelfde arrest besliste de Raad van State bovendien dat de aanbesteder voor een bepaalde eenheidsprijs een prijsverantwoording mag aanvaarden die uitsluitend gebaseerd is op de aankoopprijs van een onderaannemer, vermeerderd met een bepaalde toeslag.

De bestreden gunningsbeslissing in het arrest nr. 256.228 van de Raad van State kaderde in een overheidsopdracht voor werken met als voorwerp ‘heraanleg kunstgrasveld JVV Sint-Andries’. De opdracht werd nationaal bekendgemaakt en geplaatst via een openbare procedure. De prijs was het enige gunningscriterium.

Voor de opdracht dienden vijf inschrijvers een offerte in. In het kader van het bijzonder prijsonderzoek vroeg de aanbesteder (onder andere) aan de economisch meest voordelige inschrijver om een verantwoording voor de schijnbaar abnormale totaalprijs (die 25,05 % afweek ten opzichte van de gemiddelde totale offerteprijs) en voor vijf schijnbaar abnormale eenheidsprijzen. Na ontvangst van die prijsverantwoording besliste zij gemotiveerd dat de aangeleverde motivering de schijnbare abnormaliteit(en) wegnam en dat de offerte van de bevraagde inschrijver regelmatig was.

De verzoekende partij was het niet eens met deze beslissing en stelde een schorsingsberoep in. Volgens de geweerde inschrijver was onder meer de aanvaarding van de prijsverantwoording voor de totaalprijs en voor drie van de vijf bevraagde eenheidsprijzen niet deugdelijk gemotiveerd.

Wat betreft de totaalprijs benadrukte de verzoeker dat het grote verschil tussen de totale offerteprijs van de gekozen inschrijver en de gemiddelde (door alle geselecteerde inschrijvers ingediende) totale offerteprijs, de aanbestedende overheid ertoe had moeten nopen een zorgvuldig onderzoek te verrichten. De elementen die de aanbesteder hanteerde om de totaalprijs van de offerte van de gekozen inschrijver te aanvaarden – namelijk diens positie van marktleider, die hem zou toelaten scherpe prijzen te krijgen bij leveranciers, zijn ervaring in Brugge met reeds geslaagde projecten, zijn grootste omzet en grootste eigen vermogen onder de inschrijvers, en zijn opgebouwde vakkennis en werfopvolging, blijkend uit een referentielijst van grote infrastructuurwerken – waren volgens de geweerde inschrijver nietszeggend, niet relevant en derhalve niet draagkrachtig.

De Raad van State is dit standpunt niet gevolgd. Belangrijk voor de praktijk is dat de Raad van State herbevestigt dat een aanbestedende overheid bij het onderzoek van een prijsverantwoording voor een totaalprijs tevens rekening mag houden met niet-cijfermatige gegevens. Het is wel vereist dat de aangevoerde niet-cijfermatige gegevens voldoende concreet zijn om een aanvaardbaar antwoord te vormen op de vraag naar de verantwoording van de totale prijs. Het komt de Raad van State voor dat een aanbesteder wettig kan steunen op het feit dat een inschrijver marktleider is en een hoge omzet heeft. Dit zijn immers elementen die op het eerste gezicht kunnen verklaren waarom de inschrijver bij haar onderaannemers en leveranciers gunstige prijzen kan bedingen. Voorts lijkt het feit dat de gekozen inschrijver werkt met onderaannemers en leveranciers waarmee de stad in kwestie zelf goede ervaringen heeft, een element te kunnen zijn dat de aanbestedende overheid ertoe kan brengen om de prijzen van die onderaannemers en leveranciers als betrouwbaar en realistisch te beschouwen. Ten slotte kan de aanbesteder ook legitiem steunen op het gegeven dat de inschrijver, onder meer door zijn ervaring met grote infrastructuurwerken, een ruime vakkennis heeft opgedaan, en dat hij zijn werven goed blijkt op te volgen. Dit zijn namelijk elementen die prima facie kunnen verklaren waarom de gekozen inschrijver bij de uitvoering van haar werken kostenbesparend te werk kan gaan. Bijgevolg maakte de aanbesteder geen beoordelingsfout door op basis van het geheel van voornoemde elementen aan te nemen dat de door de gekozen inschrijver aangeboden totaalprijs realistisch en marktconform is.

Ook de aanvaarding van de verantwoording voor de drie schijnbaar abnormale eenheidsprijzen berustte volgens de Raad van State op in feite en in rechte draagkrachtige motieven waarmee de aanbesteder de perken van haar beoordelingsruimte niet te buiten is gegaan.

Voor twee van de drie bevraagde eenheidsprijzen bood de inschrijver een verantwoording bestaande uit de prijs van een onderaannemer en zijn eigen winstmarge, aangevuld met een niet-cijfermatige verantwoording die gerelateerd kon worden aan de prijs.

Voor de eenheidsprijs ‘toplaag fundering kunstgras in natuursteenslag’ bood de bevraagde inschrijver in zijn verantwoording evenwel – voor zover dit af te leiden valt uit de tekst van het arrest – enkel de prijs van een onderaannemer, gestaafd door diens offerte, aangevuld met de prijs die deze inschrijver aanrekent voor de verwerking van dit materiaal en een percentage dat zij toepast voor algemene kosten en winstmarge. De Raad van State oordeelde dat deze gegevens op zich lijken te volstaan voor het aanvaarden van de prijsverantwoording.

De vraag is hoe dit zich verhoudt tot eerdere standpunten van de rechtspraak van de Raad van State op het vlak van de verantwoording van bevraagde (eenheids)prijzen. Hieruit kan worden afgeleid dat de schijnbaar abnormale prijzen specifiek, concreet onderbouwd en zo volledig mogelijk gestaafd dienen te worden verantwoord. Het volstaat niet om in het kader van de prijsverantwoording vage bevestigingen en algemene elementen te formuleren die als antwoord kunnen dienen op elke vraag tot prijsverantwoording. De prijsverantwoording dient ook te kunnen worden betrokken op objectief te verklaren factoren, zoals degene die worden opgesomd in artikel 36, § 2, derde lid KB Plaatsing Klassieke Sectoren 2017. Er moet tevens worden aangetoond wat de specifieke en concrete impact is van de in de prijsverantwoording betrokken elementen op de prijszetting van de betrokken opdracht. Verder kan een inschrijver zich in principe niet eenvoudigweg beroepen op de aankoopprijs van een onderaannemer, verhoogd met een bepaalde toeslag. Dit laatste wordt ook in het Verslag aan de Koning bij het KB Plaatsing Klassieke Sectoren 2017 bevestigd.

Op het eerste gezicht – en volgens de gegevens af te leiden uit het arrest – lijkt de verantwoording voor de betreffende post niet te voldoen aan de voornoemde elementen. Hoe deze voorgaande standpunten van de Raad van State zich verhouden tot haar huidige standpunt in het besproken arrest, valt af te wachten. Wij volgen dit uiteraard verder op!

Meer weten? Contacteer ons.

Related news

Hoe kunnen we helpen?

Ontdek onze expertises